Tijdens de boekpresentatie gaf Toos Groen aan hoe zij de intensieve betrokkenheid en het vele werk ervaren heeft. Hier volgt haar relaas:

Mijn moeder, Els Grit, loopt in juli 1944 in de val als zij ergens bonkaarten voor onderduikers komt ophalen. Haar verloofde, Is(rael) Groen, is ondergedoken en voelt zich door haar arrestatie niet meer veilig. Hij vertrekt naar een ander adres maar wordt in de trein opgepakt omdat zijn persoonsbewijs duidelijk vervalst is.
Als Kamp Vught in september geëvacueerd wordt, staan er drieduizend gevangenen op de appelplaats. De vrouwen aan de ene kant, de mannen aan de overkant. Daar zien Els en Is elkaar. Zij schrikt, ze wist niet dat hij ook opgepakt is. Ze zwaaien en roepen nog wat naar elkaar en moeten dan naar de trein: hij gaat naar Sachsenhausen, zij naar Ravensbrück.
Van de drieduizend gevangenen uit Vught komen er na de oorlog nog geen vijfhonderd terug. Daar zijn zij er twee van. Zij heeft het overleefd dankzij het feit dat ze in het Agfacommando terechtkwam. Hij doordat nooit is ontdekt dat hij Joods is, een soort koppigheid van “ze zullen me niet klein krijgen, ik zál het overleven”, en door heel veel geluk.
Een soort lotsverbondenheid brengt ze weer bij elkaar. Ze hebben aan een half woord van elkaar genoeg, terwijl anderen zich totaal geen voorstelling kunnen maken van hun ervaringen. Wel zijn ze beiden psychisch getraumatiseerd. Zij is apathisch en hangt maar op de bank, heeft nergens zin in. Hij bouwt een muurtje om het verleden heen en kijkt daar maar niet meer overheen. Maar zijn studie farmacie weer oppakken lukt niet. Na een jaar kan hij drie maanden naar Zwitserland om te herstellen. In oktober 1946 trouwen ze en in 1947 word ik geboren. Hij studeert alsnog af, en er volgen nog twee dochters en een zoon.
Mijn ouders spraken zelden over de oorlog, en al helemaal niet over de verschrikkingen. Wel eens over de bizarre voorvallen waarbij hij keer op keer door het oog van de naald kroop. En anekdotes dat je zegt: goh, jullie hebben het toch best leuk gehad? Van een feest waar drie Russen op de balalaika zitten te spelen: ouwe taaie jippie jippie jee, omdat Jan Lemaire jarig was. Dan hing er thuis iets bijzonders in de lucht, een soort intensiteit die er anders niet was. Want emoties werden in huize Groen niet geuit. Zeker verdriet niet.
In het kamp hebben ze geleerd dat emoties gevaarlijk zijn. Die kun je maar beter niet toelaten want dan overleef je het niet. Een van de belangrijkste symptomen van het concentratiekampsydroom is dan ook emotionele blokkade. Mijn moeder had zeker de eerste jaren grote moeite haar kinderen aandacht en liefde te geven.
Ik ging al jong emotioneel voor mijn beschadigde moeder zorgen. Werd een heel serieus, gesloten kind met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ik moederde over “de kleintjes” maar was sociaal onhandig en onzeker. Had problemen op school, volgens een schoolkeuzetest zat ik in mijzelf gevangen. Bij vrienden en vriendinnen thuis ervoer ik veel meer warmte dan ik kende, en ik realiseerde me dat mijn moeder geen echte moeder voor mij was. Wat je niet ontvangen hebt, kun je niet doorgeven. Ik koos er dan ook voor kinderloos te blijven – ik had genoeg gemoederd. En zonder dat ik het echt besefte, voelde ik me tekortgedaan en verongelijkt. Tot aan haar dood bleef ik hopen dat het gemis alsnog vervuld zou worden.
Mede doordat het verhaal me zo raakte, was de eindredactie van het boek van Hans een pittige klus. Ik lag er wakker van en ik droomde erover. Het heeft me veel gekost, maar ook veel opgeleverd. Door me zo intensief te verdiepen in het onderwerp, heb ik mijn moeder beter leren kennen. Mijn verwijt over het gemis van moederlijke zorg kon zo geleidelijk overgaan in deernis en mededogen.
Ik hoop dat de persoonlijke getuigenissen in dit boek voor meer nabestaanden, leden van de tweede en derde generatie, de pijn kan verzachten. Dan kan van dit boek niet alleen een waarschuwing uitgaan maar ook heling.
Vlijmen 14 januari 2020, Toos Groen